Rasstandaard

DE BOXER

De Boxer is een middelgrote, kortharige, bijzonder vriendelijke en innemende hond van het Molosser type. De boxer behoort tot:

FCI rasgroep 2: Pinscher, Schnauzer, Molosser en de Zwitserse Sennenhond.

Sectie 2.1.: molosser/dogachtige.

FCI standaard nr. 144.

Eerste standaard werd geacepteerd: 1.1.1955

De standaard is geactualiseerd op 09.07.2008.

De boxer vindt zijn oorsprong in Duitsland. Een van de voornaamste fokkers vanuit Duitsland is Friederun Stockmann met haar kennel Von Dom. Zij is de grondlegger van het ras.

De boxer is een werk en begeleidingshond met een werkproef.

Kleur: Geel en gestroomd met en zonder witte aftekeningen. Geel komt in verschillende gele kleurtonen voor, van licht geel tot donker hertenrood.  Naast de gele en de gestroomde heb je ook de witte boxer welke aangeduid wordt met de term: NEK, niet erkende kleur. Echter de witte heeft altijd als grondkleur: geel of gestroomd.

De boxer wordt beschreven in de rasstandaard nr. 144. Toch wordt de rasstandaard op verscheidenen manieren geinterpreteerd. Belangrijk hierin is dat kennis overgedragen wordt……..Hoe moet de boxer er uit zien?…..denk aan adel! elegante nek!….. De rasstandaard is een handvat waar wij ons aan moeten houden….een boxer moet nog steeds een boxer zijn. De rasstandaard  wordt bepaalt in het land van herkomst.

Deze rasstandaard wordt bij de FCI, Federation Cynologique Internationale, gedeponeerd en is op hun site te vinden in verschillende talen: Duits, Engels, Frans en Spaans. De FCI is een wereldorganisatie voor rashonden met een FCI stamboom. Veel landen wereldwijd hebben zich aangesloten bij het FCI. 

Daar de oorsprong van de boxer in Duitsland ligt wordt hieronder de Duitstalige versie van de FCI Standaard naar het Nederlands vertaald.

F.C.I. -Standard Nr. 144/ 09. 07. 2008 / D
Standaard Duitse Boxer

Rasstandaard

DE RASTANDAARD

De boxer is een middelgrote, quadratisch gebouwde, kortharige hond met een stevig botstructuur van het Molosser type. Hij is bijzonder vriendelijk en innemend.  De boxer is zelfbewust, leergierig, sportief, speels, grappig, trouw en soms wat onstuimig van aard. Zij worden niet voor niets de “clowns” onder de honden genoemd. Hij is sociaal naar het gezin en terughoudend naar vreemden toe. De boxer is uitermate geschikt als gezinshond, maar ook als begeleidingshond, gebruikshond en diensthond.

De boxer is een vrijmoedige, waakzame en zelfverzekerde hond die niet snel van zijn stuk te brengen is. Hij is niet agressief naar mensen en zal ook niet snel mensen aanvallen.

In de rasstandaard wordt omschreven hoe de boxer eruit hoort te zien en wordt hieronder per detail omschreven. De boxer is van oorsprong een Duits ras en de rastandaard wordt derhalve opgemaakt en eventueel aangepast in het land van herkomst, in deze Duitsland.

Historische samenvatting

KURZER GESCHICHTLICHER ABRISS:

Als unmittelbarer Vorfahre des Boxers gilt der kleine bzw. Brabanter Bullenbeiβer. Die damalige Zucht der Bullenbeiβer lag meistens in den Händen von Jägern, denen er zur Jagd diente. Seine Aufgabe war es, das von den Hetzhunden getriebene Wild zu packen und festzuhalten bis der Jäger kam und die Beute erlegte. Für diese Aufgabe musste der Hund ein möglichst breites Maul mit breitem Zahnstand haben, um sich richtig festzubeiβen und auch festzuhalten. Jeder Bullenbeiβer, der diese Merkmale hatte, war für seine Aufgabe am besten geeignet und kam somit auch zur Weiterzucht, die früher nur nach der Tätigkeit und dem Verwendungszweck erfolgte. So wurde auch eine
Zuchtauslese betrieben, die einen breitschnauzigen Hund mit aufgestülptem Nasenschwamm hervorbrachte.

KORTE HISTORISCHE SAMENVATTING:

Als directe voorouder van de boxer wordt de kleine Brabantse Bullenbijter beschouwd. Het fokken van de Bullenbijter in die tijd behoorde in het algemeen toe aan de jagers, die de Bullenbijter voor de jacht gebruikte en inzetten. Het was de taak van de Bullenbijter om het wild, dat door de jachthonden werd voortgedreven, te grijpen en vast te houden totdat de jager kwam en de prooi doodde. Om deze taak: goed grijpen, vastbijten en ook vasthouden, uit te kunnen voeren, moest de hond een zo breed mogelijke kaak en gebit hebben. Elke Bullenbijter die deze kenmerken bezat, was het meeste geschikt om deze taak uit te kunnen voeren en kon daarom ook ingezet worden voor de fok. Het fokken gebeurde toentertijd alleen in overeenstemming met de activiteit en het beoogde gebruiksdoel, werk en gebruiksmogelijkheden. Er werd een fokselectie uitgevoerd, waaruit een breedsnuitige hond met een opstaande neus voortkwam .

Algemeen beeld

ALLGEMEINES ERSCHEINUNGSBILD:

Der Boxer ist ein glatthaariger, stämmiger Hund mit kurzem, quadratischem Gebäude und starken Knochen. Die Muskulatur ist
trocken, kräftig entwickelt und plastisch hervortretend. Die Bewegungen sind lebhaft, voll Kraft und Adel. Der Boxer darf weder plump oder schwerfällig, noch leibarm oder windig erscheinen.

ALGEMEEN BEELD:

De Boxer is een gladharige, robuuste stoere hond met een korte kwadratische bouw en stevige krachtige botten. De boxer is een gespierde atleet. Dat wil zeggen: De spieren zijn droog, sterk ontwikkeld en prominent aanwezig en waarneembaar. De beweging van de boxer moet   levendig, vol kracht en nobel/adel zijn. De bokser mag niet plomp of onhandig lijken, noch zwak of onzeker. Niet te zwaar of te licht zijn, maar met voldoende bodymassa.

Kort gezegd: Gladharig, Middelgroot, Kwadratisch, Krachtig, Adel, Atleet, Gespierd, Droog, Zelfbewust, Trouw en Waakzaam.

Belangrijke verhoudingen

WICHTIGE PROPORTIONEN :

a) Länge des Gebäudes: Widerristhöhe; das Gebäude ist quadratisch, d.h die Begrenzungslinien, eine waagerechte den Rücken und je eine senkrechte die Bugspitze bzw. die Sitzbeinhöcker berührend, bilden ein Quadrat.
b) Brusttiefe: Widerristhöhe; die Brust reicht bis zu den Ellenbogen. Die Brusttiefe beträgt die Hälfte der Widerristhöhe.
c) Länge des Nasenrückens: Länge des Kopfes; die Länge des Nasenrückens verhält sich zur Länge des Oberkopfes wie 1 : 2 (gemessen von der Nasenkuppe bis zum inneren Augenwinkel bzw.
vom inneren Augenwinkel bis zum Hinterhauptbein).

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:

a) Lengte van het lichaam: schofthoogte; Het lichaam is vierkant van bouw: dat wil zeggen dat de horizontale lijn loodrecht staat op de verticale lijn. (Er is een verticale lijn die het boeggewricht raakt en een dat het zitbeen raakt. De horizontale lijn passeert de punten van de schouders. Deze lijnen wanneer deze uitgetekend worden en elkaar raken, moeten ze samen een vierkant vormen.
b) Borstdiepte: schofthoogte; De borst reikt tot aan de ellebogen. De diepte van de borst is de helft van de schofthoogte.
c) Lengte van de neusbrug: Lengte van het hoofd; De lengte van de neusbrug staat in verhouding tot de schedel 1:2. (gemeten vanaf de punt van de neus tot aan de binnenhoek van het oog, respectievelijk vanaf de binnenhoek van het oog tot aan het achterhoofdsbeen/achterhoofdsknobbel ). 

Gedrag/Karakter

VERHALTEN / CHARAKTER:

Der Boxer soll nervenstark, selbstbewusst, ruhig und ausgeglichen sein. Sein Wesen ist von allergröβter Wichtigkeit und bedarf sorgsamster Pflege. Seine Anhänglichkeit und Treue gegenüber seinem Herrn und dem ganzen Haus, seine Wachsamkeit und sein unerschrockener Mut als Verteidiger sind von alters her berühmt. Er ist harmlos in der Familie, aber misstrauisch gegenüber Fremden, heiter und freundlich beim Spiel, aber furchtlos im Ernst. Er ist leicht auszubilden vermögens seiner Bereitschaft zur Unterordnung, seines Schneides und Mutes, seiner natürlichen Schärfe und seiner Riechfähigkeit. Bei seiner Anspruchslosigkeit und Reinlichkeit ist er gleich angenehm und wertvoll in der Familie wie als Schutz-, Begleit- oder Diensthund. Sein Charakter ist bieder, ohne Falschheit und Hinterlist, auch im höheren Alter.

GEDRAG / KARAKTER:

De boxer moet sterke zenuwen en zelfvertrouwen hebben en dit ook uitstralen. Hij moet kalm, evenwichtig en vrij van angst zijn. Zijn gedrag en karakter is van het grootste belang en verdient dan ook onze zorgvuldige zorg en speciale aandacht. Zijn toewijding en loyaliteit aan zijn baas en zijn gezin, zijn waakzaamheid, zijn onbevreesde moed als verdediger en beschermer staan al sinds mensenheugenis bekend. Hij is betrouwbaar en loyaal aan zijn gezin en hij staat wantrouwend tegenover onbekenden en vreemden. Hij is opgewekt en vrolijk tijdens het spelen, maar als het hem ernst wordt is hij onbevreesd. Hij is gemakkelijk te trainen en af te richten vanwege zijn volgzaamheid, zijn bereidheid om te leren, zijn groot doorzettingsvermogen, zijn moed, zijn bijtwerk en zijn reukzin. Vanwege zijn niet veeleisende karakter, zijn volgzaamheid, reinheid en zijn intelligentie, is hij zowel aangenaam en waardevol in het gezin als ook als verdedigings-, gebruiks- of diensthond. Zijn karakter is eerlijk en joviaal en niet vals of achterbaks, zelfs tot op zeer hoge leeftijd.

Woorden zoals: Aanhankelijkheid, trouw, betrouwbaar, waakzaamheid, onverschrokkenheid, verdediger, beschermer, vrolijk, vriendelijk, intelligent, volgzaamheid, joviaal, zijn op de boxer zeker van toepassing.  De boxer is wantrouwend ten opzichte van vreemden. 

Het Hoofd

KOPF:

Er verleiht dem Boxer des Gepräge, muss in gutem Ebenmass zum Körper sein und darf weder zu leicht noch zu schwer erscheinen. Der Fang soll möglichst breit und mächtig sein. Die Schönheit des Kopfes beruht auf dem harmonischen Gröβenverhältnis zwischen Fang und Oberkopf. Von welcher Richtung der Kopf auch betrachtet werden möge, von vorn, von oben oder von der Seite, immer muss der Fang im richtigen Verhältnis zum Oberkopf stehen, d.h. niemals zu klein erscheinen. Er soll trocken sein, also keine Falten zeigen. Naturgemäβ bilden sich jedoch bei erhöhter Aufmerksamkeit Falten auf dem Oberkopf Von der Nasenwurzel zu beiden Seiten abwärts verlaufend sind Falten stets angedeutet. Die dunkle Maske beschränkt sich auf den Fang und muss sich von der Farbe des Kopfes deutlich abheben, damit das Gesicht nicht finster wirkt.

HOOFD:

Het hoofd van de boxer geeft de boxer zijn karakteristieke uitstraling en deze moet in goede verhouding staan ​​tot het lichaam en mag niet te licht of te zwaar tonen. De snuit moet zo breed en krachtig mogelijk zijn. De  schoonheid van het hoofd is gebaseerd op de harmonieuze maatverhouding tussen de snuit en de bovenkant van de schedel.  Ongeacht vanuit welke richting het hoofd wordt bekeken: van voren, van boven of van opzij. De snuit moet altijd in de juiste verhouding staan ​​tot de bovenkant van de schedel en het mag nooit te klein lijken.  Het hoofd moet zo droog mogelijk zijn, d.w.z. geen rimpels vertonen.  Als de hond echter meer aandacht heeft of alert is dan vormen zich op een natuurlijke wijze rimpels op de bovenkant van het hoofd, de schedel. Rimpels zijn zichtbaar vanaf de wortel van de neus en lopen aan beide zijden naar beneden. Het donkere masker beperkt zich tot de snuit en moet duidelijk afsteken tegen de kleur van het hoofd, zodat het gezicht niet te somber of te donker lijkt.

Het hoofd bestaat verder uit: De schedel, aangezicht, de ogen en de hals/nek.

De schedel

OBERKOPF :

Schädel: Der Oberkopf soll möglichst schlank und kantig sein. Er ist leicht gewölbt, weder kugelig kurz, noch flach und nicht zu breit, der
Hinterkopf nicht zu hoch. Die Stirnfurche ist nur schwach angedeutet, sie darf besonders zwischen den Augen nicht zu tief sein.
Stopp : Die Stirn bildet zum Nasenrücken einen deutlichen Absatz. Der Nasenrücken darf nicht bulldogartig in die Stirn eingetrieben,
aber auch nicht abfallend sein.

DE SCHEDEL:

Schedel: De bovenkant van het hoofd moet zo slank en hoekig mogelijk zijn. Het is licht gebogen, noch bolvormig, noch plat en mag ook niet te breed zijn. De achterhoofdsknobbel van het hoofd is niet te hoog en mag niet te duidelijk aanwezig zijn. De voorhoofdsgroef is slechts vaag aanwezig en deze mag niet te diep zijn, vooral tussen de ogen.
Stop: Het voorhoofd vormt een duidelijke gemarkeerde stop richting de neusrug en moet scherp afgetekend zijn. De neusrug mag niet zoals bij een bulldog in het voorhoofd ingedrukt zijn, maar mag ook niet naar beneden hellen, afvallend zijn.

 

Het gezicht

GESICHTSSCHÄDEL :

Nasenschwamm: Die Nase ist breit und schwarz, ganz leicht aufgestülpt; weite Nasenlöcher. Die Nasenspitze liegt etwas höher als die Nasenwurzel.
Fang: Der Fang sei mächtig entwickelt in den drei Dimensionen des Raumes, also weder spitz noch schmal, kurz oder flach. Seine Gestalt
wird beeinflusst durch:

  1. Die Form der Kiefer
  2. Die Stellung der Fangzähne und
  3. Die Beschaffenheit der Lefzen.

Die Fangzähne müssen möglichst weit auseinander stehen und von guter Länge sein, wodurch die vordere Fläche des Fanges breit, fast quadratisch
wird und mit dem Nasenrücken einen stumpfen Winkel bildet. Vorne liegt der Saum der Oberlippe auf dem Saum der Unterlippe. Der aufwärts gebogene Teil des Unterkiefers mit der Unterlippe, das
Kinn genannt, darf die Oberlippe nach vorne nicht auffällig überragen, noch weniger aber unter ihr verschwinden, sondern er muss sowohl von vorn als auch von der Seite gut markiert sein.
Die Fang- und Schneidezähne des Unterkiefers dürfen bei geschlossenem Fang nicht sichtbar sein, ebenso wenig darf der Boxer bei geschlossenem Fang die Zunge zeigen. Der Oberlippenspalt ist
gut sichtbar.

Lefzen: Die Lefzen vollenden die Gestalt des Fanges. Die Oberlippe ist dick und wulstig; sie füllt den Hohlraum aus, welcher durch den längeren Unterkiefer entsteht, wobei sie von den Fangzähnen
desselben getragen wird.
Kiefer/Gebiss: Der Unterkiefer überragt den Oberkiefer und ist leicht nach oben gebogen. Der Boxer beisst vor. Der Oberkiefer ist breit am Oberkopf angesetzt und verjüngt sich nach vorn nur wenig. Das Gebiss ist kräftig und gesund. Die Schneidezähne sind möglichst regelmäβig in einer geraden Linie angeordnet, die Fangzähne weit auseinander stehend und von guter Gröβe.
Backen: Die Backen sind dem kräftigen Kiefer entsprechend entwickelt, ohne jedoch zu betont hervorzutreten. Sie gehen vielmehr in einer leichten Wölbung in den Fang über.

HET GEZICHT:

Neus: De neus is breed en zwart, heel licht naar boven gericht en met  brede neusgaten. Het puntje van de neus ligt iets hoger dan de wortel van de neus.
Snuit: De snuit is krachtig ontwikkeld in drie dimensies, dat wil zeggen: niet puntig, niet smal, kort of te plat. De vorm wordt beïnvloed door:

  1. De vorm van de kaken,
  2. De stand van de hoektanden en
  3. De conditie van de lippen.

De  tanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar staan ​​en van goede lengte zijn, waardoor de voorkant van de snuit breed, bijna vierkant is en er een stompe hoek gevormt wordt met de neusbrug. Aan de voorkant ligt de rand van de bovenlip op de rand van de onderlip. Het naar boven gebogen deel van de onderkaak met de onderlip, de kin genoemd, mag niet opvallend uit de bovenlip naar voren steken, laat staan ​​eronder verdwijnen, maar moet zowel van voren als van opzij goed gemarkeerd en zichtbaar zijn.
De hoektanden, de snijtanden van de onderkaak en de tong mogen niet zichtbaar zijn als de bek gesloten is. De middengroef van de bovenlip is duidelijk zichtbaar.

Lippen: De lippen voltooien de vorm van de snuit. De bovenlip is dik en vlezig. De bovenlippen vullen de ruimte op welke gevormd wordt door de ondervoorbeet. De bovenlippen worden gedragen en ondersteund door de hoektanden.
Kaak/tanden: De onderkaak steekt voorbij de bovenkaak, ondervoorbeet, en is licht naar boven gebogen. De boxer heeft een ondervoorbeet. De bovenkaak is breed bij de schedel en loopt naar voren slechts licht taps toe. Dat wil zeggen dat deze ook breed naar voren toe loopt en daarbij nauwelijks smaller wordt. De tanden zijn sterk en gezond. De snijtanden zijn zo regelmatig mogelijk in een rechte lijn geplaatst, de hoektanden staan ​​ver uit elkaar en zijn van goede grootte.
Kaken: De wangen zijn dusdannig ontwikkeld zodat deze passen bij de sterke kaken zonder daarbij te prominent aanwezig te zijn. Ze sluiten met een lichte boog over de snuit aan.

  

Ogen

AUGEN:

Die dunklen Augen sind weder zu klein noch hervorquellend oder tief liegend. Der Ausdruck verrät Energie und Intelligenz, er darf nicht drohend oder stechend sein. Die Lidränder
müssen eine dunkle Farbe haben.

OGEN:

Het zo donker mogelijke oog mag noch te klein zijn, noch uitpuilen of te diep liggen. De ogen drukken energie en intelligentie uit en mogen nimmer een sombere, dreigende en nog veel minder een grimmige indruk maken. Het derde ooglid moet donker omrand zijn.

Oren

OHREN :

Die naturbelassen Ohren haben eine angemessene Gröβe; an den höchsten Stellen des Oberkopfes seitlich angesetzt, liegen sie in Ruhestellung an den Backen an und fallen – besonders wenn der
Hund aufmerksam ist – mit einer deutlichen Falte nach vorne.

OREN:

De natuurlijke oren, niet zijnde gecoupeerd, hebben de juiste maat, welke passend zijn bij het hoofd. De oren zijn op het hoogste punt de schedel aangezet en staan wijd uit elkaar. In rust liggen de oren vanaf de bovenkant van de schedel, tegen de wangen aan en deze draaien naar voren met een duidelijk vouw zodra de hond alert/aandachtig/oplettend.

De Hals en Nek
HALS:
Die obere Linie verläuft in einem eleganten Bogen vom deutlich markierten Genickansatz zum Widerrist. Er soll von reichlicher Länge sein, rund, kräftig, muskulös und trocken.

HALS:

De toplijn loopt in een elegante boog vanaf de duidelijk gemarkeerde basis van de nek tot aan de schoft. Hij moet van goede lengte, rond, krachtig, gespierd en droog zijn, zonder keelhuid.

Het Lichaam

KÖRPER :

Quadratisch. Der Rumpf ruht auf stämmigen, gerade Läufen.

  • Widerrist: Soll markiert sein.
  • Rücken: Soll einschlieβlich der Lendenpartie, kurz, fest, gerade, breit und stark bemuskelt sein.
  • Kruppe: Leicht geneigt, flach gewölbt und breit. Das Becken soll lang und besonders bei Hündinnen breit sein.
  • Brustkorb: Tief, bis zu den Ellenbogen reichend. Die Brusttiefe beträgt die Hälfte der Widerristhöhe. Gut ausgebildete Vorbrust. Die Rippen gut gewölbt, aber nicht tonnenförmig gerundet, weit
    nach hinten reichend.
  • Untere Profillinie und Bauch: Verläuft in einem eleganten Schwung nach hinten. Kurze, straffen Flanken, leicht aufgezogen.

HET LICHAAM

Het lichaam is kwadratisch, vierkant. De romp rust op stevige, rechte poten met stevige krachtige botten.

  • Schoft: Moet gemarkeerd zijn.
    Rug: De rug moet kort, stevig, recht, breed en sterk bespierd zijn, inclusief de lendenpartij.
    Bekken: Licht hellend, vlak gebogen en breed. Het bekken moet lang en breed zijn, vooral bij teefjes.
    Ribbenkast: De ribbenkast moet diep zijn en reiken tot aan de ellebogen. De diepte van de borst is de helft van de schofthoogte. De boxer moet een goed ontwikkede voorborst hebben. De ribben zijn goed gebogen, maar niet tonvormig en te ver naar achteren reiken.
  • Onderste profiellijn en buik: De buikbelijning loopt in een elegante boog naar achteren. Korte, strakke flanken, buik is licht opgetrokken.
Staart

RUTE:

Der Ansatz eher hoch als tief. Die Rute ist von normaler Länge und bleibt naturbelassen.

STAART:

De staartaanzet is eerder hoog dan laag. De staart heeft een normale lengte en wordt op een natuurlijke manier gedragen, zijnde niet gecoupeerd.

Voorhand

VORDERHAND:

  • Allgemeines: Die Vorderläufe müssen von vorn gesehen gerade sein, parallel zueinander stehen und starke Knochen haben.
  • Schulter: Lang und schräg, straff mit dem Rumpf verbunden; sie sollten nicht zu stark bemuskelt sein.
  • Oberarm: Lang und zum Schulterblatt in einem rechten Winkel liegend.
  • Ellenbogen: Weder zu stark an die Brustwand angedrückt noch abstehend.
  • Unterarm: Senkrecht, lang und trocken bemuskelt.
  • Vorderfuβwurzelgelenk: Kräftig, gut markiert, doch nicht aufgetrieben.
  • Vordermittelfuβ: Kurz, fast senkrecht zum Boden stehend.
  • Vorderpfoten: Klein, rund, geschlossen; dick gepolsterte Ballen mit harten Sohlen.

VOORHAND:

  • Algemeen: De voorbenen moeten van voren gezien recht zijn, parallel van elkaar staan en stevige sterke botten hebben.
  • Schouder: De schouders zijn lang en schuin, nauw verbonden met de romp en ze mogen niet beladen zijn.
  • Opperarm: De opperarm is lang en vormt een rechte hoek met het schouderblad.
  • Elleboog: De ellebogen mogen niet te sterk tegen de borstwand gedrukt zijn en mogen ook niet te ver naar buiten gedraaid zijn.
  • Onderarm: De onderarm is loodrecht, lang en goed gespierd.
  • Polsgewricht: Sterk, goed gevormd, maar niet overdreven zichtbaar.
  • Middenvoetsbeen: De middenvoet is kort, en staat bijna loodrecht, weinig schuin, ten opzichte van de grond.
  • Voeten voor: De voeten voor zijn klein, rond en gesloten, kattenvoeten, met dikke stevige voetkussentjes met harde voetzolen.
Achterhand

HINTERHAND:

  • Allgemeines: Sehr stark bemuskelt, die Muskulatur bretthart und sehr plastisch hervortretend. Die Hinterläufe sollen von hinten gesehen gerade sein.
  • Oberschenkel: Lang und breit. Hüft- und Kniegelenkswinkel möglichst wenig stumpf.
  • Kniegelenk: Soll in der Grundstellung so weit nach vorn reichen, dass es eine vom Hüfthöcker zum Boden gezogene Senkrechte noch berührt.
  • Unterschenkel: Sehr muskulös.
  • Sprunggelenk: Kräftig, gut markiert, doch nicht aufgetrieben. Der Winkel beträgt ca. 140 Grad.
  • Hintermittelfuβ: Kurz, mit einer geringen Neigung von 95 – 100 Grad zum Boden.
  • Hinterpfoten: Etwas länger als die vorderen, geschlossen; dick gepolsterte Ballen mit harten Sohlen.

ACHTERHAND:

  • Algemeen: Zeer sterk bespierd, de spieren zijn zo hard als een plank en zeer plastisch. De achterpoten moeten van achteren gezien recht zijn.
  • Dijbeen: Het dijbeen is lang en breed. De hoeken van het heup- en kniegewricht moeten zo stomp mogelijk zijn.
  • Kniegewricht: De knie moet in de basispositie zo ver vooruitsteken, gebogen zijn, dat wanneer je een loodlijn neerlaad vanuit het kruisbeen, de loodlijn de knie nog raakt.  
  • Onderbenen: De onderbenen moeten sterk  gespierd zijn.
  • Spronggewricht: Het spronggewricht, hak, is sterk en duidelijk maar niet overdreven aanwezig. De hoek is ongeveer 140 graden.
  • Achtermiddenvoet: De achtermiddenvoet is kort, met een lichte helling van 95 – 100 graden ten opzichte van de grond.
  • Voeten achter: De tenen van de voetjes zijn achter langer dan de tenen van de voeten voor. De tenen zijn gesloten en gewelfd, kattenvoeten, de voeten hebben dikke voetkussentjes met harde zolen.
Gangwerk

GANGWERK:

Lebhaft und voll Kraft und Adel.

GANGWERK:

Het beweging is levendig, vol kracht en edel. De natuurlijke gang van de boxer is de galop. 

Huid

HAUT :

Trocken, elastisch, ohne Falten.

HUID:

Droog, elastisch en zonder rimpels.

Beharing/Vacht

HAARKLEID

  • Haar: Kurz, hart, glänzend und anliegend.
  • Farbe : Gelb oder gestromt. Gelb kommt in verschiedenen Tönen vor, von hellgelb bis dunkelhirschrot, jedoch sind die in der Mitte liegenden die schönsten (= rotgelb). Schwarze Maske. Die gestromte Varietät hat auf gelbem Grund in den obigen Abstufungen dunkle oder schwarze, in Richtung der Rippen verlaufende Streifen. Grundfarbe und Streifen müssen sich deutlich voneinander abheben. Weisse Abzeichen sind nicht grundsätzlich zu verwerfen, sie können sogar recht ansprechend sein.

BEHARING/VACHT

  • Haar: Het haar moet kort, stevig, glanzend en dicht aanliggend zijn.
  • Kleur: Geel of gestroomd. Geel komt in verschillende kleurtinten voor, van lichtgeel tot donker hertenrood, waarbij de kleurtonen in het midden het mooiste zijn (= roodgeel). Het masker is zwart. De gestroomde variant heeft donkere of zwarte strepen die parallel lopen met die van de ribben, op een gele achtergrond in de hiervoor genoemde kleurvarieteiten. Kort gezegd: van hele lichte tot hele donkere stroming. De basiskleur en strepen moeten duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Witte aftekeningen zijn in principe niet af te wijzen; ze kunnen zelfs heel aantrekkelijk zijn.  
Afmetingen

GRÖSSE:

Gemessen vom Widerrist, vorbei am Ellenbogen, bis zum Boden.

  • Rüden: 57- 63 cm
  • Hündinnen: 53- 59 cm

AFMETING:

Gemeten vanaf de schoft, voorbij de ellebogen tot aan de grond.

  • Reuen: Behoren een schofthoogte te hebben tussen 57 en 63 cm.
  • Teven: Behoren een schofthoogte te hebben tussen 53 en 59 cm.
Het Gewicht

GEWICHT:

  • Rüden : über 30 kg (bei etwa 60 cm Widerristhöhe).
  • Hündinnen : ungefähr 25 kg (bei etwa 56 cm Widerristhöhe).

GEWICHT:

  • Reuen: Het gewicht voor de reuen is meer dan 30 kilo bij een schofthoogte van 60 centimeter.
  • Teven: Het gewicht voor teven is ongeveer  25 kilo bij een schofthoogte van 56 centimeter.
Fouten

FEHLER

Jeder Abweichung van den vorgenannten Punkten muss als Fehler angesehen werden, dessen Bewertung im genauen Verhältnis zum Grad der Abweichung stehen sollte und dessen Einfluss auf die
Gesundheit und das Wohlbefinden des Hundes zu beachten ist.

VERHALTEN UND CHARAKTER :

  • Mangel an Temperament.

KOPF :

  • Mangel an Adel und Ausdruck, finsteres Gesicht, Pinscher oder Bulldogkopf.
  • Nasenrücken abfallend, Leder- oder Wetternase, heller Nasenschwamm.
  • Fang zu spitz oder zu leicht, Zähne oder Zunge bei geschlossenem Fang sichtbar, geifern.
  • Verkanteter Unterkiefer, schräge Zahnleiste, fehlerhafte Zahnstellung, schwach ausgebildete Zähne; untaugliches Gebiss infolge Krankheit.
  • Sogenanntes Raubvogelauge; nicht durchgefärbte Nickhaut.
  • Bei nicht kupierten Ohren: flatterohren, halbaufgerichtete oder aufgerichtete Ohren, Rosenohren.

HALS:

  • Kurz, dick; lose Kehlhaut.

KÖRPER:

  • Zu breite und niedrige Front, durchhängender Rumpf.
  • Rücken: Mager, Karpfenrücken, Senkrücken.
  • Lenden: Lang, schmal, scharf eingesenkt, gewölbt, mit der Kruppe schwach verbunden.
  • Kruppe abfallend, Becken eng.
  • Hängebauch, hohle Flanken.

RUTE : Tiefer Ansatz, Knickrute.

VORDERHAND :

  • “Französischer“ Stand.
  • Schulter lose.
  • Ellenbogen lose.
  • Vorderfuβwurzelgelenk schwach.
  • Hasenpfoten, flache, gespreizte Pfoten.

HINTERHAND :

  • Schwache Muskulatur; Hinterhand zu wenig gewinkelt oder überwinkelt, Säbelbeine.
  • Faβbeinigkeit, Kuhhessigkeit, hackenenge Läufe.
  • Afterkrallen.
  • Hasenpfoten; flache, gespreizte Pfoten.

GANGWERK :

  • Watschelnder Gang, wenig Raumgriff, Steifheit.
  • Passgang.

FARBE DES HAARES :

  • Über den Fang hinausreichende Maske.
  • Zu dicht aneinander liegende oder nur vereinzelt erkennbare Streifen.
  • Unschöne weiβe Abzeichen, wie ganz oder halbseitig weiβer Kopf.
  • Grundfarbe von mehr als einem Drittel Weiss verdrängt.
  • Farben vermischt.
  • Schmutzige Grundfarbe, andersfarbige Hunde.

FOUTEN

Elke afwijking van bovenstaande punten van de rastandaard moet worden beschouwd als een gebrek, waarvan de beoordeling in nauwkeurige verhouding moet staan ​​tot de mate van afwijking en waarvan de impact op de gezondheid en het welzijn van de hond in aanmerking moet worden genomen.

GEDRAG EN KARAKTER:

  • Gebrek aan temperament.

HOOFD:

  • Gebrek aan adel en expressie, somber voorkomen, pinscher- of buldoghoofd.
  • Neusbrug schuin aflopend, leerachtige of verweerde neus, lichte neus. Neus die van kleur veranderd bij verschillende weersomstandigheden.
  • Weinig vulling bij de snuit, de snuit te smal of te puntig, tanden of tong zichtbaar als de bek gesloten is, kwijlen, teveel aan bakken.
  • Gebrekkig gebit. Gekantelde onderkaak. Niet correct geplaatste tanden en kiezen, slecht ontwikkelde tanden en kiezen of ongezond gebit door ziekte.  
  • Zogenaamd roofvogeloog; Ongepigmenteerde derde ooglid.
  • Bij oren die niet gecoupeerd zijn: Fladderende oren, halfstaande of staande oren, rozenoren, slecht gedragen oren.

HALS:

  • Te korte, te dikke nek of los keelhuid.

LICHAAM:

  • Te breed, te smal front of te vlakke borst.
  • Rug: Te slank, karper- of een zadelrug.
  • Lendenen: Te lange lendenen, smale lendenen, lendenen die te veel ingevallen zijn, te sterk opgetrokken buik of lendenen welke te zwak verbonden zijn met de croupe.
  • Zwaar hellend bekken of een bekken dat te smal is.
  • Een hangbuik of te holle flanken.

STAART:

  • Laag aangezette staart of een knikstaart.

VOORHAND:

  • Fransstaan.
  • Losse schouders
  • Los in de ellebogen, naar buiten gedraaid.
  • Te zwakke polsen.
  • Hazenpoten.
  • Platvoeten of spreidtenen.

ACHTERHAND:

  • Te weinig of zwakke bespiering
  • Achterhand niet voldoende gehoekt of overhoekt, ondergeschoven staan, sabelpoten.
  • Tonvormige benen.
  • Koehakkige of  te enge hakken en poten.
  • Wolfsklauwen.
  • Hazenpoten.
  • Platvoeten of spreidtenen.
  • Zwakke spronggewrichten.

Gangwerk:

  • Waggelende gang.
  • Te weinig uitgrijpende pas, korte pas.
  • Pas met te veel stijfheid.  
  • Telgang. 

Vachtkleur:

  • Masker dat verder doorloopt dan de wangen.
  • Stroming die te dicht bij elkaar liggen of stroming dat slechts of niet zichtbaar is.
  • Onaantrekkelijke, niet mooie witte aftekeningen, zoals een witte kop wit aan één kant van de kop.
  • Wanneer de boxer teveel wit, meer dan een derde, heeft en de basiskleur te weinig zichtbaar is.  
  • Kleuren die gemengd zijn of teveel in elkaar overlopen.
  • Lelijke basiskleur. Andere gemengde kleuren dan die zijn toegestaan. 
    
Diskwalificerende Fouten

DISQUALIFIZIERENDE FEHLER:

  • Aggressive oder űbermässig ängstliche Hunde
  • Hunde, die deutlich physische Abnormalitäten oder Verhaltensstőrungen aufweisen.
  • Angeborene kurze Rute (Stummelrute)

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:

  • Agressieve of overdreven angstige honden
  • Honden die aanzienlijke fysieke of gedragsafwijkingen vertonen moeten worden uitgesloten.
  • Boxers met een aangeboren korte staart (stompe staart).
Noot

N.B.

  • Rüden müssen zwei offensichtlich normal entwickelte Hoden aufweisen, die sich vollständig im Hodensack befinden.
  • Zur Zucht sollen ausschließlich funktional und klinisch gesunde, rassetypische Hunde verwendet werden.

 N.B.

  • Reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben. 
  • Alleen functioneel en klinisch gezonde, rastypische boxers mogen voor de fokkerij worden ingezet.